zij - zijs
- zij
- zij aaide over zijn bol
- zij baalt van haar werk
- zij bedoelt daar geen kwaad mee
- zij beet haar lippen stuk
- zij begon al te grijzen
- zij bekleedt een toppositie
- zij beleven veel vreugde aan hun kinderen
- zij bevindt zich in de gelukkige omstandigheid dat …
- zij beweerde onschuldig te zijn
- zij bidden voor hem
- zij bleven maar staan gapen
- zij deden het met overgave
- zij deed niets dan praten
- zij die hulp behoeven
- zij doen niet voor elkaar onder
- zij doen niets aan hun geloof
- zij doet aan damesvoetbal
- zij doet alles met veel zwier
- zij doet wat haar goeddunkt
- zij dollen met elkaar
- zij draagt een pony
- zij draaide het hoofd af
- zij draait die winkel in haar eentje
- zij droeg haar nieuwe vos
- zij droeg valse tanden en dito haren
- zij drukte het kind tegen zich aan
- zij flitste voorbij
- zij fungeert voorlopig als voorzitter
- zij gaan scheiden
- zij gaan uit elkaar
- zij gaat allerliefst om met de kinderen
- zij gaat in de verpleging
- zij gaat nu voorgoed weg
- zij gaat over de typekamer
- zij gaf een gil van blijdschap
- zij gedroeg zich juist omgekeerd
- zij geeft zich moeite
- zij gehoorzamen onvoorwaardelijk
- zij gelooft al wat hij zei